Details
ObjectnummerFLM-12-0435
TitelHooischudder of trommelschudder van metaal gebruikt voor het schudden van gemaaid gras om het beter te laten drogen. Producent is Prins Dokkum.
VervaardigerLeenstra
BeschrijvingBetreft een blauw geverfde hooischudder of trommelschudder van metaal. De hooischudder bestaat uit twee grote wielen met daartussen een as. Op deze as zijn twee kleinere wielen gemonteerd met dwars daarop een aantal balken waardoor er een soort van cilindervorm ontstaat. Bij het ronddraaien hebben de balken tot de grond ongeveer een afstand van twintig cm. Over de gehele lengte van de balken zijn tanden, in feite een soort vorkjes, bevestigd die wel tot de grond reiken. De tanden of vorkjes worden niet gehinderd door oneffenheden van de grond omdat ze door veren flexibel zijn gemaakt. Daardoor kunnen ze achterover knikken en weer terugveren. De cilinder met balken wordt aangedreven via de twee grote wielen. Bij het voorwaarts rijden nemen de balken met tanden het gras op en werpen het omhoog zodat het verspreid weer neervalt.
De hooischudder, in Nederland ‘paardenhooyer’ genoemd, was het eerste door paarden getrokken werktuig om gemaaid gras te schudden. Voor die tijd gebeurde het omkeren van gemaaid gras altijd handmatig. Er waren twee uitvoeringen: één die het gewas naar achteren gooiden en een type die het over de kop gooide. Een nadeel van het tweede type was, dat het gewas bij rugwind over de machine en soms over én man én paard vloog. Een oplossing was het aanbrengen van een ronde kap over het draaiende deel van de machine.
De hooischudder werd gebruikt voor het sneller drogen van gemaaid gras. Na het maaien van het gras wilde de boer dat het gras zo snel mogelijk droog werd. Van oudsher bleef het gras na het maaien ter droging op het land achter in een zwad ('swee'). Om het drogen te bespoedigen kon de boer het gras "keren of schudden". Het schudden, het losmaken en verspreiden van het hooi zodat de wind er goed tussen kon komen en dus om de droging te bespoedigen, vond voor de ontwikkeling van de hooischudder eigenlijk niet plaats. Men koos er met name in perioden met wisselvallig weer om het gras allen om te keren met de hark (Fries: riuwe). Het gras droogde dus in het zwad. Na enige dagen werd het zwad dan uit elkaar geslagen met de handhark. Tijdens perioden met vast weer werd direct na het maaien het zwad wel uit elkaar gegooid. Maar veel boeren gaven er de voorkeur aan om het gras eerst in het zwad te laten drogen. De boer was vooral bang voor de invloed van dauw.
Door in gebruikneming van hooischudders kon het drogen van het gras tot hooi nadrukkelijk worden versneld. In de loop van de 19e eeuw en begin 20e eeuw namen in toenemende mate boeren gebruik van hooischudders.
Na de Tweede Wereldoorlog rond 1950 had Friesland een aantal fabrikanten voor hooischudders. Dit waren onder andere Eureka (van der Woude) in Drachten, Prins in Dokkum en Leenstra in Oostermeer. Leenstra begon na de oorlog de ‘Favoriet’ te produceren. In tegenstelling tot de andere typen hooischudders wist Leenstra een hooischudder te ontwikkelen die door één paard kon worden getrokken in plaats van door twee. Dit deed Leenstra door een rotor, aandrijving van de balken met de tanden, te construeren die met de grote wielen meedraaide, zodat deze makkelijker te trekken was. Door deze oplossing lukte het hem om de schudder voor een aantrekkelijke prijs te produceren. De Favoriet werd vooral erg populair bij kleine boeren.
De hooischudder, in Nederland ‘paardenhooyer’ genoemd, was het eerste door paarden getrokken werktuig om gemaaid gras te schudden. Voor die tijd gebeurde het omkeren van gemaaid gras altijd handmatig. Er waren twee uitvoeringen: één die het gewas naar achteren gooiden en een type die het over de kop gooide. Een nadeel van het tweede type was, dat het gewas bij rugwind over de machine en soms over én man én paard vloog. Een oplossing was het aanbrengen van een ronde kap over het draaiende deel van de machine.
De hooischudder werd gebruikt voor het sneller drogen van gemaaid gras. Na het maaien van het gras wilde de boer dat het gras zo snel mogelijk droog werd. Van oudsher bleef het gras na het maaien ter droging op het land achter in een zwad ('swee'). Om het drogen te bespoedigen kon de boer het gras "keren of schudden". Het schudden, het losmaken en verspreiden van het hooi zodat de wind er goed tussen kon komen en dus om de droging te bespoedigen, vond voor de ontwikkeling van de hooischudder eigenlijk niet plaats. Men koos er met name in perioden met wisselvallig weer om het gras allen om te keren met de hark (Fries: riuwe). Het gras droogde dus in het zwad. Na enige dagen werd het zwad dan uit elkaar geslagen met de handhark. Tijdens perioden met vast weer werd direct na het maaien het zwad wel uit elkaar gegooid. Maar veel boeren gaven er de voorkeur aan om het gras eerst in het zwad te laten drogen. De boer was vooral bang voor de invloed van dauw.
Door in gebruikneming van hooischudders kon het drogen van het gras tot hooi nadrukkelijk worden versneld. In de loop van de 19e eeuw en begin 20e eeuw namen in toenemende mate boeren gebruik van hooischudders.
Na de Tweede Wereldoorlog rond 1950 had Friesland een aantal fabrikanten voor hooischudders. Dit waren onder andere Eureka (van der Woude) in Drachten, Prins in Dokkum en Leenstra in Oostermeer. Leenstra begon na de oorlog de ‘Favoriet’ te produceren. In tegenstelling tot de andere typen hooischudders wist Leenstra een hooischudder te ontwikkelen die door één paard kon worden getrokken in plaats van door twee. Dit deed Leenstra door een rotor, aandrijving van de balken met de tanden, te construeren die met de grote wielen meedraaide, zodat deze makkelijker te trekken was. Door deze oplossing lukte het hem om de schudder voor een aantrekkelijke prijs te produceren. De Favoriet werd vooral erg populair bij kleine boeren.
Vervaardiging plaatsOostermeer
Datum 1950 - 1990
Objectnaamhooischudder, trommelschudder, schudder
Objectcategoriemachines
Materiaalmetaal
Formaat
hoogte: 116 cm
breedte: 245 cm
diepte: 220 cm
breedte: 245 cm
diepte: 220 cm